DE TOREN VAN BABEL
Interview met de taalkundige Pieter Muysken

Marc van Oostendorp

(Dit artikel verscheen in Onze Taal, september 1999)

Een Zoeloe-man en een Chinese vrouw kunnen -- als ze dat willen -- paren en krijgen dan gewoonlijk gezonde kinderen. Maar verstáán kunnen ze elkaar bij hun eerste ontmoeting niet: het lijkt wel alsof de mensen taalkundig meer van elkaar verschillen dan genetisch. Er zijn ongeveer zesduizend talen op de wereld, die op elk denkbaar punt variëren: in woordenschat, in zinsbouw en in klankstructuur. Hoe kan dat? Dat is een vraag die de mensheid al duizenden jaren bezighoudt.

De bekendste verklaring vinden we in de bijbel. Daar wordt verteld dat de mensen in de stad Babel ooit een toren wilden bouwen die tot de hemel zou reiken. Om die hoogmoed te bestraffen, zorgde God ervoor dat de bouwers ineens verschillende talen spraken, zodat ze niet meer konden samenwerken. De bouw aan de toren lag stil en de Babylonische spraakverwarring begon. De vraag naar de oorsprong van de taalverscheidenheid is de mensen ook na de bijbelse tijden blijven intrigeren. Ook taalkundigen buigen zich de laatste jaren weer over het waaróm van de taalverscheidenheid.

Een van hen is de Leidse hoogleraar Pieter Muysken, die onder zijn collega's beroemd geworden is door onder andere zijn studie van in de slaventijd ontstane mengtalen in Zuid-Amerika, maar die ook over een groot aantal andere taalkundige onderwerpen gepubliceerd heeft. Dit voorjaar kreeg Muysken voor zijn werk de Spinoza-prijs, een prijs van drie miljoen gulden die hij mag besteden aan onderzoek en die geldt als de hoogste eer in de Nederlandse wetenschap. Onlangs publiceerde Muysken een boekje waarin hij zijn ideeën voor een breed publiek uiteenzet.

Tegenstrijdige eisen

Waarom is taalverscheidenheid zo interessant voor een taalkundige?

``Omdat dat verschijnsel door een aantal wetenschappelijke ontdekkingen in deze eeuw alleen maar raadselachtiger geworden is. Er zijn -- nog niet onomstreden maar wel steeds sterker -- aanwijzingen dat de menselijke taal op één plaats op de wereld ontstaan is, ergens in Oost-Afrika. Van daaruit zijn de mensen over de wereld getrokken en hebben hun talen in allerlei richtingen ontwikkeld. Het lijkt er dus op dat alle talen van één taal afstammen. Maar als taal vooral een communicatiemiddel is, zoals veel mensen denken, dan verwacht je niet dat er dergelijke spectaculaire veranderingen plaatsvinden. Een goed communicatiemiddel moet stabiel zijn; elke verandering maakt de kans op onbegrip alleen maar groter. Als ik vogel zeg en jij bird, begrijpen wij elkaar minder goed.''

Waar moeten we die verklaring voor het bestaan van taalverandering dan zoeken?

``Een taal is meer dan alleen een communicatiemiddel. Mensen gebruiken taal onder andere ook om na te denken, en om zin te geven aan de wereld om zich heen. Die verschillende functies stellen soms tegenstrijdige eisen aan een taal. Uit die spanning kunnen verschillende talen ontstaan.''

``Je kunt in het Nederlands bijvoorbeeld zeggen `Yvonne, die heb ik vorige week gezien', maar ook `Ik heb vorige week Yvonne gezien'. De eerste mogelijkheid is misschien vooral bepaald door de functie van taal als communicatiemiddel: eerst zeg ik over wie ik het heb (Yvonne) en daarna wat ik over dat onderwerp te vertellen heb (ik heb haar vorige week gezien). In de tweede vorm staat Yvonne dichter bij het werkwoord waar het bij hoort, omdat het er het lijdend voorwerp van is. Die tweede vorm komt daarom misschien beter overeen met de manier waarop de woorden in ons hoofd zitten: wat bij elkaar hoort, staat ook bij elkaar. Nu kunnen talen ervoor kiezen aan welk van die twee structuren ze in hun grammatica de voorrang geven; in het Nederlands kun je toevallig allebei de volgordes makkelijk maken, maar dat is niet in alle talen zo. Een taal is dus een compromis tussen verschillende eisen en omdat er verschillende compromissen mogelijk zijn, zijn er ook verschillende talen mogelijk.''

``Daar komt bij dat mensen taal ook gebruiken om zich van anderen te onderscheiden. Door net iets anders te praten, kun je het verschil tussen jou en de anderen duidelijk maken. Als genoeg mensen die nieuwe spreekwijze overnemen en verder ontwikkelen, kan er langzamerhand een nieuwe taal ontstaan.''

Sarnami

Gebeurt dat in Nederland ook?

``Jazeker. Er wordt de laatste tijd interessant onderzoek gedaan naar het taalgebruik van jonge allochtonen, die onderling in één gesprek en soms zelfs in één zin of één woord twee talen met elkaar vermengen -- de taal van hun ouders en het Nederlands. We zijn erachter gekomen dat die mensen niet op een willekeurige manier elementen uit twee talen door elkaar gooien, maar dat er systeem zit in die mengtalen.''

``Surinamers van Hindoestaanse afkomst kunnen bijvoorbeeld van elk willekeurig Nederlands woord een werkwoord maken door er kare (`doen'), hove (`zijn') of een ander werkwoord uit het Sarnami aan toe te voegen. Luk hove betekent bijvoorbeeld `lukken', solliciteer kare `solliciteren', en uit ja `uitgaan'. Het lijkt een ratjetoe, maar als je nauwkeurig kijkt volgen deze woorden afgebakende taalkundige patronen. Zo wordt kare alleen gecombineerd met werkwoorden die een activiteit uitdrukken (overplaats kare, schoonmaak kare), terwijl een combinatie met hove altijd een minder actief werkwoord oplevert (flauw hove `flauwvallen'). Het is dus niet waar dat deze mensen zomaar wat woorden door elkaar gooien. Ze volgen subtiele taalkundige wetten die alle mensen overal en in alle tijden hebben gehoorzaamd als ze uit het contact tussen talen een nieuwe taal maakten.''

Idiomatische rijkdom

Is het uit elkaar groeien van talen niet iets van het verleden? Sommige mensen zijn bang dat op den duur alleen het Engels overblijft.

``Er is denk ik voorlopig geen reden voor ongerustheid. Het Engels is nu al een wereldtaal, maar er zijn buiten Engeland, de Verenigde Staten, Australië en nog een paar andere plaatsen, maar weinig mensen die alleen Engels spreken. Zelfs in de voormalige Britse koloniën vind je dat soort mensen nauwelijks. Ik weet niet hoeveel eentalig Engelssprekende Indiërs er bijvoorbeeld zijn, maar ze vormen in India waarschijnlijk een kleine groep. De meesten spreken ook nog een of meer andere talen vloeiend. Nog steeds hebben de meeste moedertaalsprekers van het Engels hun wortels in Engeland of elders in Europa.''

Toch wordt er wel geschat dat er in de volgende eeuw enkele duizenden talen zullen uitsterven.

``Ja, dat is een grotere zorg. Misschien hebben we over honderd jaar nog maar tien procent van het huidige aantal talen over. De sprekers van die talen gaan niet allemaal over tot het Engels, maar vaak tot andere grote talen, zoals het Spaans in Latijns-Amerika of het Swahili in delen van Afrika. Het is treurig dat er bijvoorbeeld veel idiomatische rijkdom verdwijnt: alle prachtige uitdrukkingen die in al die culturen bedacht zijn om de wereld van die mensen uit te drukken. Tegelijkertijd zie je overal altijd weer nieuwe talen en taaltjes ontstaan, die zich juist op het gebied van het idioom onderscheiden van de dominante talen. Neem de drugshandel: die heeft vermoedelijk allerlei woorden voor begrippen die wij niet eens kennen. Ik denk niet dat daarin de woordvolgorde zo veel anders is dan in het Nederlands, maar er worden wel allerlei nieuwe woorden in bedacht en gebruikt.''

Neolatijn

``Voor veel mensen heeft de vloek van Babel plaats gemaakt voor het schrikbeeld van Blokker en Etos: zoals je in een Nederlandse winkelstraat niet meer kunt zien in welke gemeente je precies wandelt, zo zou je in het slechtste geval over een tijdje misschien ook niet meer horen aan het taalgebruik waar ter wereld je je nu precies bevindt. Maar je moet dat gevaar volgens mij toch relativeren. In de zeventiende eeuw heeft Europa een periode meegemaakt die in sommige opzichten vergelijkbaar was met de huidige, waarin onder andere door de opkomst van het Neolatijn. Het gevolg ervan is dat een groot deel van de wetenschappelijke woordenschat al internationaal is: elektron, fysica, argumenteren. Maar dat is iets waarop we nu eerder trots zijn, als een deel van het gemeenschappelijk Europees erfgoed.''

Dus het Nederlands gaat niet teloor aan een stortvloed aan Engelse leenwoorden?

``Ik denk niet dat bijvoorbeeld de woordvolgorde van het Nederlands erg wordt aangetast. Er zijn denk ik maar weinig mensen die `Ik hoop jij zult komen morgen' zeggen, omdat dit ook de Engelse volgorde is (I hope you will come tomorrow).''

``Voor Nederlanders in den vreemde, die echt worden ondergedompeld in een Engelstalige omgeving geldt dat niet. Ik sprak eens een Canadese collega-taalkundige die dacht dat de Nederlandse woordvolgorde in de loop der tijd dezelfde was geworden als de Engelse. Toen bleek dat zij voor haar onderzoek gebruik had gemaakt van Nederlanders die in Canada woonde. Dat waren mensen die niet langer dan twintig jaar buiten ons taalgebied woonden, maar kennelijk was er in hun taalgevoel al snel het een en ander veranderd. Zij konden best zeggen `Ik hoop dat jij zult komen morgen.' Hier in Nederland gebeurt dat naar mijn indruk nog lang niet en worden de Engelse leenwoorden nog ingepast in een geheel Nederlandse grammatica. Er zijn geen aanwijzingen dat het Nederlands op een ingrijpende manier aan het veranderen is.''

Pieter Muysken, Talen. De toren van Babel. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1999. ISBN 90 5356 318 0.

MEDIA LENGUA: DE GRAMMATICA VAN HIER, DE WOORDEN VAN DAAR

Wordt de structuur van een taal aangetast als die taal veel woorden ontleent? Het onderzoek van Pieter Muysken laat zien dat dit niet noodzakelijk zo is. Hij onderzocht het Media Lingua, de `tussentaal' tussen het Spaans en de indianentaal Quechua, die ooit in Ecuador ontstond en waarin de grammatica van het Quechua gecombineerd wordt met een Spaanse woordenschat:

Quechua

shuk

fabur-da

maña-nga-bu

shama-xu-ni

Media Lengua

unu

fabur-ta

pidi-nga-bu

bini-xu-ni

een

gunst

vragen

kom-ik

Spaans

vengo para pedir un favor

`Ik kom om een gunst te vragen'

De woordvolgorde van het Quechua en het Media Lengua komen precies overeen. Ook gebruikt de laatste taal alle achtervoegsels (-da voor de accusatiefnaamval, -ni om de eerste persoon uit te drukken, enzovoort) uit het Quechua. Maar de inhoudswoorden unu, fabur, pidi en bini zijn allemaal met enige aanpassingen ontleend aan het Spaans: un, favor, pedir, venir. Het resultaat is een geheel nieuwe taal die niet verstaanbaar is voor buitenstaanders, zelfs niet als die Spaans en Quechua spreken. Overigens heeft het Quechua zelf ook wel woorden aan het Spaans ontleend, zoals fabur in dit voorbeeld.