De verdwijning van n

Op sommige punten zijn de spellinghervormers succesvoller geweest. Meer dan honderd jaar geleden schreef Multatuli: 'We hebben n's teveel als slotletter.' Hij bedoelde daarmee dat we in het Nederlands overal n's schrijven, zelfs op plaatsen men ze kennelijk toen al niet uitsprak. De meeste van deze n's maakten ooit deel uit van een inflectiesysteem dat in de negentiende eeuw al lang uit de spreektaal verdwenen was, ook al hielden veel schrijvers en schoolmeesters er in het schrift kennelijk nog aan vast. Inflectie ÷ het systeem van vervoegingen en verbuigingen ÷ is een bekende bron van verschillen tussen talen. Sommige talen hebben een zeer uitgebreid inflectieapparaat: zelfstandige naamwoorden hebben in die talen heel veel naamvallen, werkwoorden hebben heel veel verbuigingen. Een en hetzelfde woord kan in dezelfde taal honderden verschillende vormen hebben, afhankelijk van de functie van het woord in de zin.

Het Nederlands is vergeleken bij dat soort talen maar armoedig. Een zelfstandig naamwoord kunnen we in het enkelvoud of het meervoud zetten (boom, bomen) maar dan hebben het wel gehad. Ook bijvoeglijke naamwoorden hebben twee vormen: mooi en mooie. Een werkwoord kent wat meer verscheidenheid: loop, loopt, lopen, liep, liepen, lope, gelopen, lopend, maar ook die valt in het niet bij de vele honderden vormen die zo'n woord in het Kikuyu bijvoorbeeld kan hebben.

Het schijnt dat die inflectie in de loop der tijden is afgesleten. De oudste Germaanse talen hadden waarschijnlijk nog wel uitgebreide vervoegingen en verbuigingen. In ieder geval was dat waar voor het Gotisch, de oudste Germaanse taal waarvan we geschreven bronnen hebben. De Gotische vertaling van het onzevader begon als volgt:

Atta unsar, thu in himinam, (vader onze, u in de hemelen)
wheinai namo thein. (geheiligd naam uw)
qimai thiudinassus theins. (kome koninkrijk uw)
wairthai wilja theins (geschiede de-wil uw)
swe in himina jah ana airthai(zo in de-hemel ook op de-aarde)

Hoewel het Nederlands niet rechtstreekd van het Gotisch afstamt, was het verschil tussen de oudste varianten van onze taal en het Gotisch waarschijnlijk niet verschrikkelijk groot. Nog steeds zijn veel woorden uit het gebed met een beetje moeite te herkennen. En tot tien tellen deed men in het Gotisch als volgt: ains, twai, threis, fidwor, fimf, saihs, sibun, ahtau, niun, taihun.

Interessant zijn vooral de uitgangen van de woorden. Al die uitgangen zijn in het Nederlands afgesleten. In het Nederlands zeggen wij hemel waar de Goten nog zeiden himin-am of himin-a. Die uitgangen -am en -a drukten respectievelijk meervoud en enkelvoud uit en gaven ook een naamval aan.

De a is in de loop van de geschiedenis helemaal verdwenen. De uitgang -am is afgesleten tot -en, een stomme e gevolgd door een n. Beide klanken hebben veel minder klankkwaliteit dan hun Gotische tegenhanger. Voor de uitspraak ervan hoeven wij veel minder moeite te doen. De stomme e is de eenvoudigste klinker die er bestaat, zoals ik verderop zal laten zien; de n is de eenvoudigste nasale medeklinker, want ze is coronaal en die klanken gelden altijd als eenvoudig.

Bij andere woorden zien we hetzelfde: de uitgangen van die woorden zijn ofwel geheel en al verdwenen (namo werd naam) ofwel afgesleten tot een stomme e (qimai werd kome) of tot -en (himinam werd hemelen).

De oudste sporen van het Nederlands die we hebben wijzen erop dat er in de vroege middeleeuwen nog niet zoveel afgesleten was. Het oudste zinnetje Nederlands dat we kennen luidt, zoals u weet:

hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu wat unbidan we nu
(hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij wat wachten we nu)

Ook hier ziet u nog a's in plaats van stomme e's. Wel hebben ÷ in ieder geval in dit kleine fragment ÷ alle medeklinkers die in de uitgangen staan een coronale plaats van articulatie. Die toestand geldt in het huidige Nederlands ook nog steeds: de uitgangen van zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden én werkwoorden hebben allemaal een stomme e en een coronale medeklinker zoals n, s of t.

Overigens zijn er aanwijzingen dat ook in het Oudnederlands de klinker zelf al begon te slijten. Naast het vogala-gedichtje hebben we nog één vrij acceptabele bron over het alleroudste stadium van onze taal. Dat is een vertaling van de psalmen die ooit ÷ aan het eind van de middeleeuwen, honderden jaren nadat de vertaling gemaakt was ÷ in het bezit was van een monnik met de naam Wachtendonck en die daarom de 'Wachtendonckse psalmvertaling' genoemd wordt.

Deze Wachtendonckse psalmen zijn vermoedelijk in de tiende eeuw geschreven in een dialect dat Oudoostnederfrankisch heet en dat vermoedelijk in het oosten van Nederland of misschien in Duitsland gesproken werd; de grenzen tussen het Nederlands en het Duits vielen toen nog niet nauwkeurig te trekken. Voor de studie van het slijtageproces maakt dit weinig verschil: op wat naamvallen na is het Duitse inflectiesysteem bijna even armoedig als het Nederlandse.

In ieder geval was de psalmvertaler kennelijk niet erg zeker hoe hij in zijn moedertaal de onbeklemtoonde klinker in de inflectieuitgangen moest opschrijven. Het woord geven schrijft hij bijvoorbeeld de ene keer als geuan, een andere keer als geuen en een derde keer als geuon. Dit wijst erop dat hij niet goed toch wist hoe die klinker precies klonk. Die klank was kennelijk te zwak om een eigen kwaliteit, een eigen klankkleur te behouden.

Dat afslijten van de inflectie gaat nog steeds door. U kunt het overal om u heen horen gebeuren. Laat u maar eens iemand een stukje voorlezen. Als die ander dat op een natuurlijke manier doet, klinken waarschijnlijk bijna alle uitgangen -en als -e. De meeste mensen zeggen lope in plaats van lopen, en houte huize in plaats van houten huizen. Ik zeg 'de meeste mensen', omdat in sommige dialecten juist de stomme e is afgesleten. Als u zo'n dialect spreekt zegt u houtn huizn en komt u uit het noordoosten van het land.

Maar in de standaardtaal zegt u dus houte huize. U heeft de n laten vallen en u bent beslist niet de eerste Nederlander die dat doet, zoals u bij Multatuli kunt lezen. Die regelmaat hebt u waarschijnlijk zelfs uitgestrekt tot gevallen waarin de n helemaal niet tot een inflectieuitgang hoort. U zegt waarschijnlijk de deur is ope of ik loop in de rege, ook al zijn die woorden ope en rege nergens van afgeleid.

Toch zijn er ook plaatsen waar u de n-klank níet laat vallen. Het woordje een, bijvoorbeeld, heb ik nog nooit door iemand horen uitspreken als een stomme e. Een man huilt niet, zegt u, misschien zegt u zelfs 'n man huilt niet, maar u zegt nooit E man huilt niet. Nu is een een bijzonder woord. Het is in de taalkunde gebruikelijk om de woordenschat van een taal in tweeën te verdelen. Aan de ene kant hebben we dan de zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en adjectieven ÷ deze worden 'lexicaal' genoemd. Aan de andere kant hebben we alle andere woorden ÷ lidwoorden, voorzetsels, en ga zo maar door. Deze woorden worden 'functiewoorden' genoemd.

Er zijn allerlei criteria om deze scheiding te rechtvaardigen. Zo dragen functiewoorden geen inflectie. Ook is de klasse van functiewoorden in het algemeen gesloten, dat wil zeggen dat er nauwelijks of geen nieuwe functiewoorden meer bij komen. Terwijl elke krant volgens statistici gemiddeld wel één nieuw lexicaal woord bevat dat nooit eerder in de krant heeft gestaan, vinden we nooit een ander lidwoord dan de, het of een, en nooit een nieuw voorzetsel, een nieuw persoonlijk voornaamwoord. Als ik postel tegen u zeg, denkt u dat het een werkwoord, een bijvoeglijk of een zelfstandig naamwoord is. U gelooft niet dat ik een nieuw telwoord heb gevonden.

Een duidelijk voorbeeld van inertie wordt ook gevormd door de klasse van persoonlijk voornaamwoorden. Hier bestaat sinds de vrouwenemancipatie in veel talen een dringende behoefte om een sekse-neutraal alternatief voor hij en zij. In alle Westerse landen zijn er bewegingen geweest die zich hebben beijverd om dat soort woorden te introduceren. Het is nergens gelukt.

Ook fonologisch gedragen functiewoorden zich nogal apart. Er is in het Nederlands geen enkel woord dat met een stomme e begint, behalve een, het, 'm, 'r, en 's. De fonologie van functiewoorden is dus gedeeltelijk anders dan die van lexicale woorden. Wat lexicale woorden niet kunnen ÷ beginnen met een stomme e ÷ kunnen functiewoorden soms wel. En wat lexicale woorden wel kunnen ÷ de laatste n laten vallen ÷ kunnen functiewoorden soms niet.

Inderdaad kan de n ook niet verdwijnen aan het einde van andere functiewoorden als m'n en z'n. Toch verdwijnt de n in sommige gevallen ook niet aan het einde van lexicale woorden. Kijkt u maar eens naar de volgende zinnen:

1 De deur is open.
2 De open deuren schoppen ze dicht.
3 Ik open deze deuren.
4 Geopende deuren schoppen ze dicht.

Het is nuttig om deze vier zinnen voor uzelf op te zeggen en daarbij in het bijzonder te letten op de manier waarop u open uitspreekt; als u dezelfde variant van het Nederlands spreekt als ik, zegt u de n in de eerste twee zinnen niet, maar in de laatste twee zinnen wel. Mijn ervaring is dat bijna iedereen in Nederland mijn variant gebruikt.

Wat is het verschil tussen deze zinnen? Als zin 4 de enige uitzondering was, hoefden we ons geen zorgen te maken. De n verdwijnt alleen aan het einde van woorden, konden we dan zeggen. Maar we bleven dan met de uitspraak van zin in 3 zitten.

De belangrijkste factor is de rol die het woord open speelt in de vier zinnen. In de eerste twee zinnen is het woord een bijvoeglijk naamwoord, in de laatste twee een werkwoord. Maar het is niet erg waarschijnlijk dat werkwoorden op dezelfde manier werken als functiewoorden wat betreft de verdwijning van n. In zin 2 en in zin 4 ziet u een ander werkwoord: schoppen. De n aan het eind van dat werkwoord kunt u gewoon weglaten. Het verschil tussen schoppen en open is dat de n (en de stomme e) in het ene geval tot de inflectie behoren en in het andere geval tot de stam van het werkwoord zelf.

De n aan het eind van een werkwoordstam blijft dus staan. Volgens sommige fonologen is ook dat paradoxaal genoeg een gevolg van afgesleten inflectie. De kale stam komt in het Nederlands slechts op twee plaatsen voor: in de eerste persoon (ik open) en in de tweede persoon als het onderwerp op het werkwoord volgt (open jij, maar jij opent). Tot in de middeleeuwen eindigde het werkwoord in deze twee gevallen anders, namelijk op een stomme e in het geval van de eerste persoon (ik opene) en op st in het geval van de tweede persoon (openst du). Hoewel van die uitgangen niets meer te horen is, lijken ze een abstracte blokkade op te werpen voor de verdwijning van n, alsof die klank ook hier nog steeds niet aan het eind van een woord staat. Dat geldt in ieder geval voor de eerste-persoonsvorm. Voor de tweede-persoonsvorm kunnen we het niet zo duidelijk zien omdat deze gevolgd wordt door je en dus door een medeklinker j.

Hoe dit ook zij, er komt nogal wat ingewikkelde kennis over de grammatica kijken bij de beslissing of een n wel of niet kan verdwijnen. U moet bezien of een woord een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord is, of het een kale stam is als open, of een werkwoord met inflectie als schoppen. Ik maak me sterk dat de gemiddelde Nederlander ooit bewust over die dingen nadenkt. Sterker nog, er zijn waarschijnlijk miljoenen Nederlanders die al vertwijfeld raken als ze woorden als 'werkwoord' en 'inflectie' alleen maar horen. En toch maken al die mensen van dit soort subtiele verschillen.

Ze moeten dus ergens in hun achterhoofd al die dingen weten. Hoe kunnen ze anders ooit het vereiste verschil maken tussen de vier hierboven gegeven zinnen? Ze weten wat een werkwoord is, ze weten zelfs wat inflectie is, al is die kennis nog zo impliciet. Wat dat betreft is er weinig reden tot ongerustheid vanwege taalverval of een soortgelijke catastrofe.

Ook het feit dat inflectie afslijt hoeft geen reden te zijn tot ongerustheid. In alle talen waarvan we iets weten over de geschiedenis, is ooit hier en daar wat inflectie gesleten. Neem de geschiedenis van het Frans. Zoals u weet is die taal ontstaan uit het Latijn. Die laatste taal had een tamelijk uitgebreid inflectiesysteem: veel naamvallen voor de bijvoeglijk en zelfstandig naamwoorden, en veel verbuigingen voor de werkwoorden.

Daar is in het Frans nog maar weinig van over. Zelfs van het verschil tussen enkel- en meervoud is in die taal niet veel meer te merken. Natuurlijk in hun spelling maken de Franse nog wel verschil tussen homme en hommes, tussen je viens, il vient en tu viens, maar in de uitspraak ervan valt dat verschil weg. Spreekt u die woorden eens op zijn Frans uit, en verwonder u.

terug / inhoudsopgave / vooruit