Het Stadsdialect van Tilburg

Marc van Oostendorp

Dit artikel verscheen in Nederlandse Taalkunde, 1997

Dirk Boutkan en Maarten Kossmann, Het Stadsdialekt van Tilburg; Klank- en vormleer, P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, Amsterdam, 1996. Cahiers van het P.J. Meertens-Instituut nr. 7.

Het Tilburgs is een Nederlands stadsdialekt met enkele interessante fonologische en morfologische eigenschappen. In de taalkundige literatuur zijn deze echter tot nu toe vrijwel geheel onderbelicht gebleven. De belangrijkste publikatie was een artikel door een van de twee auteurs van dit boek in Taal en Tongval (Boutkan 1990) over klinkerlengte en klinkerverkorting in het Tilburgs.

Klinkerverkorting speelt ook in dit boek een belangrijke rol. Door bepaalde morfemen veroorzaakte klinkerverkorting vinden we in veel Brabantse dialekten in Nederland en Vlaanderen, maar het dialekt van Tilburg vertoont het proces op een wel heel zuivere manier. Het diminutief vertoont het proces bijvoorbeeld bijna zonder uitzondering. Lange klinkers in een stam worden kort bij diminutivering. Gespannen klinkers vertonen daarbij een ongespannen variant. Het diminutief van [bI:n] 'been' is bijvoorbeeld [bIntj@], het diminutief van [dök] 'deuk' met een gespannen klinker is [doeksk@] met een ongespannen klinker. De feiten worden door Boutkan en Kossmann in groot detail uiteengezet. Elke regulariteit, elke subregulariteit en elke uitzondering wordt uitvoerig gedocumenteerd. 

Dezelfde aandacht voor het detail kenmerkt ook de andere hoofdstukken van het boek. Zo gaat de bespreking van de Tilburgse klinkerinventaris vergezeld van een indrukwekkende lijst minimale paren. Zelfs voor tamelijk marginale contrasten als dat tussen de lange ongespannen geronde voorklinker en diens gespannen tegenhanger weten de auteurs nog een redelijk overtuigend paar te vinden: r/\:k ('rook' als in 'ik rook paling') versus rök 'reuk'. 

Andere onderwerpen die aan de orde komen zijn de verbuiging van werkwoorden en de vervoeging van zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden en lidwoorden, het gedrag van clitica en persoonlijk voornaamwoorden, de epenthetische n en t en de vorm van rangtelwoorden en hoofdtelwoorden. Het hoofdstuk over fonologie bevat bovendien een excursus over de vermoedelijke manier waarop de Tilburgse klinkerinventaris is ontstaan uit het Westgermaanse systeem en het boek eindigt met een appendix waarin Dirk Boutkan (moedertaalspreker en behalve auteur ook de belangrijkste informant van dit boek) de bekende dialect-enquête van Weijnen (1952) invult. 

Zoals de ondertitel aangeeft, concentreren de auteurs zich op fonologie en morfologie. Toch komen waar nodig ook andere aspecten aan de orde. Zo wordt opgemerkt dat er een pragmatisch verschil bestaat tussen genflecteerde en niet-genflecteerde vormen van pronomina in het mannelijke genus: zegt een Tilburger hullie opa is ziek, dan is hij waarschijnlijk persoonlijk bij opa en diens ziekte betrokken. Zegt hij daarentegen hulliejen opa is ziek, dan suggereert hij daarmee meer afstand. 

Volgens het voorwoord is dit boek als een tussendoortje geschreven. De beide auteurs hadden na voltooing van hun proefschrift naar eigen zeggen tijdens hun AiO-schap bij de Vakgroep Vergelijkende Taalwetenschap in Leiden nog voldoende tijd over om aan deze dialektbeschrijving te werken. Op zich is dat al een opmerkelijke gang van zaken. Het heeft bovendien een opmerkelijk en zeldzaam nauwkeurig werkstuk opgeleverd. Het boek is zeer helder geschreven en bruikbaar voor taalkundigen van allerlei theoretische oriëntatie. 

Referentie 

Boutkan, D. (1990) 'Morfofonologische klinkerwisseling in het Tilburgse stadsdialect,' Taal en Tongval 42.1:46-60.